Leopold Filips Karel Albert Meinrad Hubertus Maria Miguel (Brussel, 3 november 1901 - Sint-Lambrechts-Woluwe, 25 september 1983) regeerde als koning der Belgen van 1934, na de dood van zijn vader koning Albert I van België, tot 1951, toen hij na de koningskwestie troonsafstand deed ten gunste van de kroonprins, zijn oudste zoon Boudewijn.
Leopold III werd geboren in Brussel als prins Leopold van België, prins van Saksen-Coburg en Gotha.
De geboorte vond plaats in het Paleis Van der Noot d'Assche in de Wetenschapsstraat (Leopoldswijk), waar na de Tweede Wereldoorlog de Raad van State zich vestigde.[1] Bij zijn doopsel was zijn grootoom, koning Leopold II, peter. In 1909 werd hij troonopvolger en kreeg hij de titel hertog van Brabant.
De jonge Leopold kreeg huisleraars tot aan zijn veertiende jaar. In 1914, na het uitbreken van de oorlog, vergezelde hij zijn ouders en verbleef met hen in De Panne. Van 1915 tot 1919 was hij, met onderbrekingen, leerling in Eton College. Vanaf 1919 volgde hij in Brussel een militaire opleiding. Hij ondernam ook, soms met zijn ouders, grote reizen, onder meer naar de Verenigde Staten en naar Brazilië. In 1925 ging hij op studiereis in Congo.
Nadat een jaar lang het gerucht ging dat Leopold zich met de Italiaanse prinses Mafalda zou verloven[3], trouwde hij op 4 november 1926 in Stockholm met de Zweedse prinses Astrid. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren:
Leopold legde op 23 februari 1934 de eed af, nadat koning Albert I op 17 februari in Marche-les-Dames het leven liet bij een rotsbeklimming.
Op 29 augustus 1935 in het Zwitserse Küssnacht verloor Leopold III als chauffeur de controle over het stuur van de wagen en koningin Astrid werd uit de wagen geslingerd met haar hoofd tegen een perenboom, waarbij zij overleed. Leopold was licht gekwetst. Hij liet op de plaats van het ongeval een kapel bouwen.
Koning Leopold werd bedacht met talrijke eretekens hem verleend door andere landen. Als belangrijkste zijn te vermelden:
Onder invloed van de Duitse herbewapening liet België de bondgenootschappen uit de Eerste Wereldoorlog los en ging een neutrale koers volgen. Nazi-Duitsland erkende, na het opzeggen van het Verdrag van Locarno, de Belgische en Nederlandse neutraliteit. Leopold bracht ook snelle verbetering in de koele betrekkingen met de noorderbuur. Samen met koningin Wilhelmina nam hij in 1938 en 1939 enkele initiatieven met de bedoeling de vrede in Europa te bewaren. Leopold speelde wel informatie van de Belgische geheime dienst over Duitse troepenbewegingen door aan de Franse bevelhebber Maurice Gamelin.
In mei 1940, bij de inval van België door nazi-Duitsland, stond Leopold erop om persoonlijk het opperbevel over het Belgische leger te voeren in de Achttiendaagse Veldtocht, zoals zijn vader, die zijn grote voorbeeld was, het leger in de Eerste Wereldoorlog had aangevoerd.
Hij gaf een letterlijke betekenis aan het artikel van de grondwet dat aan de koning het opperbevel over het leger gaf. De regering hield het echter bij de stelling dat, net als alle andere koninklijke prerogatieven, het bevel over het leger ondergeschikt was aan het akkoord van de regering, minstens van de minister van Defensie. Zolang er gestreden werd wilde de regering-Pierlot het ongecontroleerde bevelhebberschap aanvaarden, maar stelde de voorwaarde dat zodra de gevechten zouden eindigen en het land onder de bezetting van de Duitse overwinnaar zou komen, de koning mee met de regering het land moest verlaten en vanuit het buitenland de strijd voort moest zetten. Omdat hij dit weigerde en het zijn plicht achtte bij zijn volk te blijven kwam het tot een breuk met de regering van Hubert Pierlot. Dit gegeven vormde de kiem van de latere koningskwestie. Het laatste en dramatische gesprek tussen de koning en zijn ministers Pierlot, Spaak, Vanderpoorten en Denis vond plaats in Wijnendale op 25 mei. Na de slag aan de Leie capituleerde Leopold.
Vanaf 25 mei en zelfs al vroeger wisten de koning, en ook de regering, dat ze onder de voet zouden worden gelopen door het Duitse leger. Het enige wat nog telde was nog enkele dagen stand te houden, teneinde de evacuatie van de geallieerde legers mogelijk te maken. Om hierin te helpen liet men grote delen van de Westhoek onder water lopen en zo de opmars van de Duitse troepen te hinderen.
De koning spande zich in om aan de geallieerden diets te maken, als ze dit niet uit zichzelf wisten, dat het uur van de capitulatie van de Belgische troepen snel naderde. Onmiddellijk na die capitulatie werd door de Britse maar vooral door de Franse overheid geprotesteerd dat ze onverwacht was gekomen en ze hierdoor schade hadden geleden. Achteraf bleek dit onjuist te zijn, want de signalen waren talrijk geweest:
- Op 24 mei schreef Leopold een brief naar de koning van Engeland, waarin hij duidelijk liet weten dat voor het Belgisch leger de strijd ten einde liep.
- Via admiraal Roger Keyes, de speciale gezant van de eerste minister Winston Churchill, verwittigde hij deze in dezelfde zin.
- De Franse generaal Champon en de Britse kolonel Davy die bestendig op het Belgische hoofdkwartier aanwezig waren, kenden de hopeloze toestand waarin het leger zich bevond en berichtten hierover aan hun respectieve chefs.
- Op 26 mei ontving de koning de generaals Champon en Blanchard en gaf hen een boodschap mee voor opperbevelhebber Maxime Weygand, die meldde dat de grenzen van het weerstandsvermogen bereikt waren.
Leopold achtte de capitulatie onvermijdelijk om een grote slachting onder de Belgische soldaten en onder de massa in West-Vlaanderen toegestoomde vluchtelingen te vermijden. Een groot deel van de Belgen volgde hem in die gedachtegang en rond zijn persoon ontstond een ware cultus.
Nadat tot capituleren besloten was werd nog een aantal uren gewacht, om nog een laatste respijt te geven voor de evacuatie van de Engelse troepen in Duinkerke. De wapens werden neergelegd op 28 mei om 4 uur. In de loop van de voormiddag namen de Duitsers de stad Brugge in en meldden zich aan op de residentie van de gouverneur, waar de koning verbleef. Hij werd in de nacht van 29 mei onder militair escorte naar Laken gevoerd.
Nu de koning in handen was gevallen van de vijand en onder huisarrest in het kasteel van Laken verbleef ontnam de ministerraad hem zijn grondwettelijke bevoegdheden, op basis van artikel 82 van de Grondwet: de koning "verkeerde in de onmogelijkheid om te regeren". De grondwet voorzag in dit geval de bijeenroeping van de verenigde kamers, die een regent moesten aanduiden. Aangezien ook dit onmogelijk was besliste de regering dat zij de volheid van de grondwettelijke bevoegdheden op zich nam.
Naar de buitenwereld werd de verantwoordelijkheid van de gerezen toestand op de koning gelegd. Pierlot zei in een radioboodschap:
"Geen enkele houding van de koning kan enig effect hebben als die niet door de regering wordt gedekt. Door de band met de bevolking te verbreken, plaatst de koning zich onder het gezag van de bezetter. Hij is bijgevolg niet meer in staat te regeren, want de functie van staatshoofd kan niet worden uitgeoefend onder controle van de bezetter. In afwachting zal de grondwettelijke macht van de koning worden uitgeoefend door de regering, verenigd in raad en onder haar verantwoordelijkheid worden uitgeoefend."
Ook Winston Churchill in zijn toespraak op 4 juni 1940 tot het House of Commons stelde de koning verantwoordelijk:
"Op het laatste moment toen de invasie van België al een feit was, riep Koning Leopold ons om hulp en zelfs op dit laatste moment kwamen we. Hij en zijn dapper, efficiënt leger bijna een half miljoen man sterk, beschermden onze linkerflank en hielden zo onze terugweg naar de zee open. Plotseling, zonder voorafgaand overleg, met zo min mogelijk waarschuwing, zonder advies van zijn ministers en op zijn eigen persoonlijk initiatief, zond hij een bericht naar het Duitse opperbevel, waarin hij de overgave van zijn leger betekende en onze hele flank en onze terugtocht in gevaar bracht."
De Britse pers noemde hem de "Koning Verrader" en "Koning Rat". De Daily Mirror drukte zijn portret af met onderschrift "Het gezicht dat elke vrouw nu veracht". Belgische vluchtelingen in Parijs plaatsten bij het standbeeld van koning Albert een bericht "uw onwaardige opvolger". De Britse historicus Sir Basil Liddell Hart noemde de beslissing van Leopold nochtans eervol.
De Franse premier Paul Reynaud beschuldigde Leopold van verraad. Leopold was de zondebok geworden, omdat Reynaud besefte dat ook de Slag om Frankrijk verloren was. Een koning kon door het republikeinse Frankrijk verantwoordelijk gesteld worden voor het eigen falen. Uiteraard had de breuk tussen de koning en zijn regering het gemakkelijker gemaakt om hem als schuldige aan te wijzen.
Dat ook de Belgische regering hem met de vinger wees en dat op 31 mei in Limoges de aanwezige parlementsleden dit onderschreven, deed Leopold beslissen alle contacten met de regering af te breken. Hij zou dit in de volgende oorlogsjaren consequent doorzetten.
Toen Leopold III van Brugge naar Brussel werd gevoerd en in het paleis van Laken aankwam, waren er al meldingen dat een gesprek met Hitler zeer binnenkort te verwachten was. Op 31 mei meldden twee gezanten van Hitler zich aan in Laken (staatsminister Otto Meissner en dokter Karl Gebhardt) met een uitnodiging voor de koning om de führer te ontmoeten. Het antwoord van de koning luidde dat hij de uitnodiging aanvaardde, maar op voorwaarde dat de ontmoeting incognito gebeurde. Generaal Van Overstraeten en ook Hendrik De Man schreven dat de koning uitgeput was en erg tegen een confrontatie met Hitler opzag.
Op 4 juni antwoordde Hitler dat hij zich over de principiële aanvaarding verheugde, maar dat hij het incognito onmogelijk achtte. Hij zou er later op terugkomen, wanneer de militaire operaties in Frankrijk achter de rug waren.
Op 26 juni, na de wapenstilstand in Frankrijk, bevestigde Leopold aan zijn bewaker kolonel Werner Kiewitz dat hij bereid bleef Hitler te ontmoeten (zonder nog aan de voorwaarde van incognito te houden) en verzocht hem dit door te seinen. Nu was het Hitler die weigerde. In zijn instructies van 11 juli 1940 over België werd geen rol meer voorzien voor de koning en werd het toekomstig lot van het land onbeslist gelaten. Als er vanuit de omgeving van de koning nog vragen zouden komen over de toekomst van België, moest daar 'dilatorisch' op geantwoord worden.
Begin oktober 1940 verbleef prinses Marie-José gedurende drie weken bij haar moeder en broer in Brussel. Vandaar vertrok ze naar Duitsland en op 17 oktober ontmoette ze er Hitler, tot wie ze relatief gemakkelijk toegang had. Ze vroeg opnieuw een onderhoud Hitler-Leopold aan.
Hitler ging op het verzoek in en liet enkele dagen later weten dat hij de koning zou ontmoeten op 27 oktober 1940 in het station van Yvoir, in de trein waarmee hij door België reed, bij terugkeer uit Frankrijk. De afspraak werd echter te elfder ure afgezegd, omdat Hitler dringend naar Florence afreisde voor een ontmoeting met Benito Mussolini.
Een nieuwe datum werd voorgesteld, die deze keer werd gehonoreerd: 19 november 1940, met als plaats van het onderhoud Hitlers Berghof bij Berchtesgaden. Zowel de koning als de führer wisten dat van politieke onderhandelingen geen sprake kon zijn, maar de drie punten die de koning wilde bespreken lagen er toch dichtbij. Hij wilde het met name hebben over:
- de terugkeer van de Belgische krijgsgevangenen naar België,
- de verbetering van de voorwaarden voor voedselbedeling (de rantsoenering zat onder het peil van Frankrijk en Nederland),
- de mogelijkheid tot behoud van de Belgische onafhankelijkheid in een door Duitsland gedomineerd Europa.
Het gesprek was georganiseerd door generaal Raoul Van Overstraeten, militair raadgever van Leopold. Aanwezig waren Hitler, Leopold en professor Schmidt, tolk van Hitler.[4] Het gesprek leverde geen resultaat op, want zelfs de vage beloften van Hitler over humanitaire kwesties kregen geen gevolg. Wat betreft het politieke gesprek wisten beiden dat het onmogelijk om onderhandelingen kon gaan betreffende het toekomstig lot van België. Zelfs de door Leopold verhoopte verklaring die de toekomstige onafhankelijkheid van België zou hebben gegarandeerd kwam er niet.
Tussen zijn eerste en tweede huwelijk had Leopold twee minnaressen: de dichteres Francesca Erik[5] en de kunstschaatsster Liselotte Landbeck. Samen met Liselotte Landbeck kreeg hij in 1940 in Antwerpen een dochter, Ingeborg Verdun.
Op 6 december 1941 trouwde koning Leopold met de op dat ogenblik reeds van hem zwangere Lilian Baels, dochter van oud-gouverneur van West-Vlaanderen Hendrik Baels. Het burgerlijk huwelijk werd op 7 december via een kerkelijke brief van kardinaal Van Roey bekendgemaakt. Daarin maakte deze ook melding van hun kerkelijk huwelijk dat reeds op 11 september door hem zou ingezegend zijn.
De geboorte, zeven maanden later, van hun zoon Alexander op 18 juli 1942 maakte de reden van het burgerlijk huwelijk en het kerkelijk huwelijk dat er drie maanden aan voorafging (wat ook in strijd is met de grondwet[6]) voor iedereen duidelijk.
Dit huwelijk, dat slecht onthaald werd bij de onder de bezetting lijdende bevolking (zeker na de bekendmaking van de geboorte), zou de koning ook parten spelen bij de afwikkeling van de koningskwestie na de oorlog. Lilian is sindsdien nooit geaccepteerd geweest; in de ogen van nogal wat Belgen bezoedelde zij de erfenis van Astrid.
Daarop besloot Leopold III, na zware politieke druk van de regering-Duvieusart I en in de onmogelijkheid om iemand te vinden die een nieuwe regering wilde vormen die hem zou ondersteunen, de macht over te dragen aan zijn oudste zoon Boudewijn en op termijn af te treden en het koningschap aan zijn zoon te laten. Met de wet van 10 augustus 1950 werd de "koninklijke prins" Boudewijn tot plaatsvervanger van zijn vader aangesteld en op 11 augustus legde hij de eed af. Tijdens deze plechtigheid werd de kreet 'Vive la république' geroepen, waarvoor algemeen de communist Julien Lahaut verantwoordelijk werd geacht. Julien Lahaut werd op 18 augustus in zijn woning te Seraing doodgeschoten door vier Leopoldisten onder leiding van François Goossens met schuilnaam "Adolphe". Een jaar later, op 16 juli 1951 tekende Leopold zijn troonsafstand en de volgende dag werd Boudewijn beëdigd als vijfde koning der Belgen. Leopold III was daarmee de eerste Belgische vorst die abdiceerde.
Leopold III en prinses Lilian bleven, met hun gezin inclusief koning Boudewijn, na zijn aftreden wonen op het kasteel van Laken. Pas na het huwelijk van Boudewijn met Fabiola in december 1960 verhuisden ze naar het domein Argenteuil in Waterloo. Enkel tijdens de begrafenis van koningin Elisabeth in 1965 verschenen Leopold en Boudewijn nog samen in het openbaar.
Ook postuum zorgde Leopold III voor controverse door de publicatie in 2001, in opdracht van prinses Lilian, van Leopold III, kroongetuige met als ondertitel "over de grote gebeurtenissen tijdens mijn koningschap". In dit boek bleef hij, op basis van zijn weergave van de feiten, zijn toenmalige houding en visie verdedigen.
Koning Leopold en prinses Lilian van Retie kregen na de oorlog nog twee dochters
Leopold kreeg een staatsbegrafenis en ligt begraven in een praalgraf in de Koninklijke Crypte, tussen koningin Astrid en Lilian, prinses van Retie. Koning Boudewijn liet - op verzoek van zijn vader - het lichaam van zijn moeder en vader opgraven en de kelder vergroten zodat ook Lilian er na haar overlijden in 2002 bijgezet kon worden.
Op 25 september 1983 onderging Leopold een hartoperatie, maar overleed na de operatie. Hij kreeg een staatsbegrafenis en zijn lichaam werd ten ruste gebracht in de crypte van O.L. Vrouwenkerk van Laken bij zijn echtgenote Astrid.
Léopold III (Léopold Philippe Charles Albert Meinrad Hubertus Marie Miguel) (3 novembre 1901 - 25 septembre 1983) est le quatrième roi des Belges ; il a régné du 23 février 1934 au 16 juillet 1951. Il était le fils d’Albert Ier et d’Élisabeth de Bavière. Léopold III a abdiqué au terme de la longue polémique et de la crise nationale suscitée par son comportement controversé lors de la Seconde Guerre mondiale.
Sa Majesté le roi Léopold III est né au Quartier Léopold à Bruxelles où habitaient ses parents à deux pas de l’église Saint-Joseph dans le vénérable bâtiment qui abrite aujourd’hui le Conseil d’État. Celui que l’histoire retient sous le nom de Léopold III de Belgique, roi des Belges, fut incorporé, encore adolescent, comme simple soldat durant la Première Guerre mondiale dans le 12e Régiment de Ligne. Après la guerre, il fut inscrit au St. Anthony Seminary à Santa Barbara, Californie.
Du 23 septembre au 13 novembre 1919, à l’âge de dix-huit ans il se rend en visite officielle aux États-Unis avec ses parents2. Lors d’une visite dans le pueblo indien d’Isleta au Nouveau-Mexique, le roi décore de l’ordre de Léopold le père Anton Docher3, qui lui offre une croix d’argent et de turquoise faite par les Indiens Tiwas4. 10 000 personnes prirent part à ces cérémonies.
En 1926, il rencontra à Stockholm la princesse Astrid de Suède, née le 17 novembre 1905, fille du prince Carl de Suède et d’Ingeborg de Danemark et nièce du roi Gustave V. Le mariage eut lieu le 10 novembre de la même année et ils eurent trois enfants :
- Albert, prince de Liège, futur Albert II, sixième roi des Belges (1993-2013).
Son père Albert Ier s’étant tué le 17 février 1934 dans un accident d’alpinisme, Léopold accéda au trône, le 23 février 1934, sous le nom de Léopold III de Belgique.
En 1935, un accident de voiture à Küssnacht (Suisse) causa la mort de la reine Astrid et blessa le roi, qui était au volant. La disparition de cette reine très populaire fut ressentie comme un deuil national particulièrement douloureux.
Le 11 septembre 1941, il épousa Lilian Baels dont il eut trois enfants :
Si les enfants du roi et de Lilian Baels portent bien le titre de prince(sse) de Belgique, ils n’entrent toutefois pas dans l’ordre de succession au trône.
Il serait également le père de Ingeborg Verdun.
Le roi n’ayant pu rentrer en Belgique immédiatement après sa libération du fait qu’une partie du personnel politique et de la population belge était opposée à son retour jusqu’à ce que fut réglée la question fondamentale, savoir si le roi devait ou non quitter le pays en 1940 pour continuer la lutte plutôt que de se constituer prisonnier. Sous la régence de prince Charles, son frère appelé à cette fonction par le Parlement et réputé avoir été plus favorable aux thèses du gouvernement belge de Londres et de ses partisans, des dissensions apparaissaient entre Wallons et Flamands. Les premiers paraissaient majoritairement moins favorables au roi dont ils demandaient, pour le moins, des excuses pour ce que l’on considérait comme son défaitisme, ce que ne pouvait accepter un homme comme Léopold III qui estimait que la royauté a des privilèges. Les Flamands semblaient majoritairement favorables au retour du roi, mais sans que l’on puisse, en 1945, estimer valablement où se situait la majorité de l’opinion publique belge. En cas de fêlure dans le corps de la nation, l’existence de la Belgique aurait-elle pu être menacée à l’époque ? Sans doute pas, mais la couronne chancelait et donc la dynastie risquait de devoir quitter la scène. On aurait vu alors s’installer, sur la Côte d’Azur ou en Suisse, une de ces familles d’ex-souverains en exil comme d’autres, ce qui, au vu de la situation financière, à ce moment-là, de la famille royale belge, n’aurait pas été un sort enviable. Plus tard, revenu à la vie privée, le régent Charles eut ce mot, pour justifier la régence qui lui permit de préserver le trône, « J’ai sauvé la baraque ». Le côté simple et familier de l’ex-régent apparaît dans cette apostrophe qui le montre très différent de son frère aîné Léopold dont la mentalité aristocratique l’avait empêché de comprendre que l’Allemagne et son Führer n’avaient rien à voir avec les monarchies des siècles passés avec lesquelles on pouvait espérer s’entendre entre gens de bonne compagnie.
Le caractère aristocratique de Léopold III était clairement apparu dans son « Testament politique » confié par lui à des personnes sûres au moment de sa déportation en Allemagne et destiné à être publié dans le cas de son absence lors de la libération de la Belgique. Ce document, d’abord gardé quelque temps secret par le gouvernement Pierlot à son retour à Bruxelles, fut la cause, dès qu’il fut porté à la connaissance des Belges, d’une controverse qui aggrava le débat au sein de l’opinion. Le gouvernement belge à Londres, qui n’avait jamais mis en cause publiquement le Roi pendant ses années d’exil et avait espéré jusqu’au bout un compromis avec lui, n’apprécia pas de lire que le roi demandait des excuses publiques de la part des ministres l’ayant « diffamé », disait-il, en 1940. Les Alliés n’aimèrent pas davantage la demande du Roi de reconsidérer les traités conclus par le gouvernement en exil que le roi estimait défavorables aux intérêts belges. Il en naquit une controverse principalement centrée sur les traités économiques avec les États-Unis concernant la livraison de minerais et surtout de l’uranium congolais indispensable pour la construction des bombes atomiques américaines. Pourtant, la participation militaire de la Belgique libre, en Afrique et en Europe, ainsi que les livraisons économiques avaient constitué un argument qui, plus tard, joua un rôle fondamental dans le payement des dettes alliées, ce qui constitua la cause principale du retour rapide du pays à la prospérité. Grâce à la politique du gouvernement en exil, la Belgique était ainsi un cas exceptionnel parmi les pays vaincus en 1940. Ni les Pays-Bas, privés de leur colonie d’Indonésie par les Japonais dès 1941, ni le Danemark, ni la Norvège ne mirent, au service des Alliés des ressources humaines et des richesses comparables à celles que la Belgique libre investit dans la lutte contre les forces de l’Axe. On a comptabilisé que 100 000 personnes, environ, travaillèrent et combattirent en comptant les auxiliaires, les marins les aviateurs et les forces terrestres en Angleterre et en Afrique. Le texte du testament politique du roi ne formulait pourtant aucune reconnaissance pour l’action des Belges exilés et des ministres belges de Londres, alors qu’en quittant le pays ils avaient exposé leurs familles aux persécutions nazies (ce qui fut le cas, entre autres, de la famille du ministre des Affaires étrangères, Paul-Henri Spaak, dont l’épouse et les enfants durent se cacher et dont une belle-sœur fut exécutée et du Premier ministre Pierlot dont le beau-frère assuma une mission secrète en Belgique qui entraîna sa mort, et du ministre Camille Gutt qui perdit deux fils au service des Alliés). De plus, le testament politique de Léopold III traduisait une vision étroite du monde et se fixait surtout sur les problèmes belgo-belges, ne disant mot de la Résistance, à laquelle il avait pourtant apporté un soutien en autorisant le chef de la maison militaire royale, le général Tilkens à apporter une aide armée au Mouvement national royaliste. Se voyant exclu des événements politiques et militaires, avec pour conséquence son maintien de force en Allemagne par les Américains qui l’avaient libéré avec sa famille, le roi allait critiquer, en 1946, la persistance de la présence alliée en Belgique libérée comme une « occupation ». Winston Churchill, frappé du décalage entre la situation réelle de la Belgique et la vision du monde que révélait le testament politique du roi, remarqua : « Il n'a rien oublié et rien appris. »
Cependant, en 1946, une commission d’enquête officielle exonéra Léopold III de toute accusation de trahison en 1940, au vu de son renoncement à un armistice, acte politique qui lui eut ouvert les voies pour la constitution d’un gouvernement collaborationniste, à l’instar de ce qui se passa en France avec le gouvernement Laval installé par le maréchal Pétain avec l’accord de l’Allemagne. Néanmoins la controverse sur sa loyauté continua. Une consultation populaire eut lieu en 1950 qui autorisa à 57 % le roi à rentrer en Belgique. Cependant, le scrutin révélait un pays coupé en deux. En majorité, les Wallons et certains noyaux industriels ou urbains flamands avaient voté contre son retour, mais celui-ci fut nettement approuvé par les habitants des campagnes wallonnes et par une forte majorité des Flamands, ce qui fit taxer le souverain de « roi des Flamands » par certains de ses opposants62.
À peine le souverain rentré le 22 juillet 1950, des troubles éclatèrent, surtout dans les provinces wallonnes. La grève générale paralysa une bonne partie du pays, le parti communiste se montrant particulièrement actif dans l’action anti-monarchique, notamment à Anvers dans le milieu des dockers. On compta plusieurs dizaines de sabotages à l’explosif en Wallonie et quatre morts, abattus par la gendarmerie au cours d’une manifestation: la fusillade de Grâce-Berleur (commune de la périphérie liégeoise). Le 31 juillet, après une entrevue dramatique avec d’anciens déportés politiques, le Roi Léopold III accepta de confier la lieutenance générale du royaume à son fils aîné le prince Baudouin afin de préserver l’unité du pays, puis il abdiqua le 16 juillet 1951, la situation n’ayant pas évolué.
Léopold III influença le règne de son fils Baudouin jusqu’au mariage de ce dernier. En 1959, le gouvernement lui demanda alors de cesser de vivre sous le même toit que son fils et de quitter le palais de Laeken. L’ancien monarque se retira alors au château d’Argenteuil, proche de Bruxelles, dans la forêt de Soignes et n’eut plus aucun rôle politique.
Leopold III (3 November 1901 – 25 September 1983) reigned as King of the Belgians from 1934 until 1951, when he abdicated in favour of the heir apparent, his son Baudouin. From 1944 until 1950, Leopold's brother, Charles, served as prince regent while Leopold was declared incompetent to rule. In 1950, the debate about whether Leopold could resume his royal duties provoked a political crisis known as the Royal Question.
Leopold III was born in Brussels as Prince Leopold of Belgium, Prince of Saxe-Coburg and Gotha, and succeeded to the throne of Belgium on 23 February 1934 following the death of his father, King Albert I. He was invested as Knight of the Order of the Golden Fleece in Spain in 1923, Grand Cross of the Order of the Tower and Sword (Portugal) in 1927 and Knight of the Order of the Garter (United Kingdom) in 1935.
Prince Leopold, Duke of Brabant, was sent by his father to Eton College in the United Kingdom in 1915. After the war, in 1919, the Duke visited the Old Mission and Saint Anthony Seminary in Santa Barbara, California. He married Princess Astrid of Sweden in a civil ceremony in Stockholm on 4 November 1926, followed by a religious ceremony in Brussels on 10 November. The marriage produced three children:
- Joséphine-Charlotte, Princess of Belgium, born at the Royal Palace of Brussels on 11 October 1927, Grand Duchess of Luxembourg. She was married on 9 April 1953 to Prince Jean, later Grand-Duke of Luxembourg. She died at Fischbach Castle on 10 January 2005.
- Baudouin, Duke of Brabant, Count of Hainaut, Prince of Belgium, who became the fifth King of the Belgians as Baudouin, born at Stuyvenberg on the outskirts of Brussels on 7 September 1930, and died at Motril in Andalusia, Spain, on 31 July 1993.
- Albert, Prince of Liège, Prince of Belgium, who became the sixth King of the Belgians as Albert II, born at Stuyvenberg on 6 June 1934. He abdicated in July 2013.
On 29 August 1935, while the king and queen were driving along the winding, narrow roads near their villa at Küssnacht am Rigi, Schwyz, Switzerland, on the shores of Lake Lucerne, Leopold lost control of the car which plunged into the lake, killing Queen Astrid.
Leopold married Lilian Baels on 11 September 1941 in a secret, religious ceremony, with no validity under Belgian law. They originally intended to wait until the end of the war for the civil marriage, but as the new Princesse de Réthy was soon expecting their first child, the ceremony took place on 6 December 1941. They had three children in total:
- Alexander, Prince of Belgium, born in Brussels on 18 July 1942. In 1991, he married Lea Inga Dora Wohlman, a marriage revealed only seven years later. He died on 29 November 2009.
- Marie-Christine, Princess of Belgium, born in Brussels on 6 February 1951. Her first marriage, to Paul Drucker in 1981, lasted 40 days (though they were not formally divorced until 1985); she subsequently married Jean-Paul Gourges in 1989.
- Maria-Esmeralda, Princess of Belgium, born in Brussels on 30 September 1956, a journalist, her professional name is Esmeralda de Réthy. She married Salvador Moncada, a noted pharmacologist, in 1998. They have a son and a daughter.
When World War II broke out in September 1939, the French and British governments immediately sought to persuade Belgium to join them. Leopold and his government refused, maintaining Belgium's neutrality. Belgium considered itself well-prepared against a possible invasion by Axis forces, for during the 1930s the Belgian government had made extensive preparations to deter and repel an invasion of the country by Germany such as the one that had occurred in 1914.
On 10 May 1940, the Wehrmacht invaded Belgium. On the first day of the offensive, the principal Belgian strong point of Fort Eben-Emael was overwhelmed by a daring paratroop operation and the defensive perimeter thus penetrated before any French or British troops could arrive. After a short running battle that eventually involved the armies of all four belligerents, Belgium was overwhelmed by the numerically superior and better-prepared Germans.
Nevertheless, the Belgian perseverance prevented the British Expeditionary Force from being outflanked and cut off from the coast, enabling the evacuation from Dunkirk. After his military surrender, Leopold (unlike Queen Wilhelmina of the Netherlands, in a similar predicament) remained in Brussels to face the victorious invaders, while his entire civil government fled to Paris and later to London.